5.7.8.6 Montage

De verankeringen moeten tussen 150 en 200 mm vanuit de binnenhoeken van het element zijn aangebracht. De onderlinge afstand van deze bevestigingspunten mag niet meer bedragen dan 700 mm. Verder dienen de verankeringen te worden aangebracht 150 en 200 mm vanuit de binnenhoeken van de aansluiting van tussenstijlen of -regels.

Op de plaats van de scharnieren van ramen en deuren moeten de puntlasten op het bouwkundige kader worden overgebracht, rekening houdend met de minimumafstand van 150 mm uit de hoeken of tussenstijlen of -regels.

De stijlen die direct aan het bouwkundige kader worden bevestigd en waaraan beweegbare delen worden gemonteerd of waarop puntlasten aangrijpen, moeten deugdelijk worden gefixeerd, bijvoorbeeld door middel van doorschroeven met achtervullingen. Stijlen waartegen deuren of andere beweegbare delen sluiten dienen op de plaats van de sluitplaaten of -kommen te worden gefixeerd door middel van doorschroeven of verzwaren van de stijlen.
(VKG-kwaliteitseisen en adviezen®§ 5.7.4)

De onderdorpel van het kunststof gevelelement dient volledig vlak en volledig ondersteund te worden. (VKG-kwaliteitseisen en adviezen® § 5.7.3.3)

Onderdorpels die doorgeschroefd zijn dienen ter plaatse van de schroeven te worden afgedicht om waterinfiltratie te voorkomen (b.v. de schroef is gebed in elastische kit of de schroef is voorzien van een afdichtingsring).

De gevelelementen dienen door middel van een dubbele dichting tegen het bouwkundige kader te worden gemonteerd. De buitendichting is bedoeld als waterkering, de binnendichting is bedoeld als afdichting tegen luchtinfiltratie. (VKG-kwaliteitseisen en adviezen® )

Bij gebruik van voorgecomprimeerde cellenband moet de band in de voeg in het algemeen 25% van de uiteindelijke ongecomprimeerde afmeting zijn gecom-primeerd, tenzij de verwerkingsvoorschriften anders voorschrijven. Dus voor een voeg van 10 mm dient een band gebruikt te worden van 40 mm. De dichtingband mag niet opgerekt of om hoeken getrokken worden. (VKG-kwaliteitseisen en adviezen® § 5.8)

Bij dichtingen is het erg belangrijk dat het juiste materiaal toegepast wordt op de juiste plek. (VKG-kwaliteitseisen en adviezen®§ 5.7.5

De verticale en horizontale doorbuiging van regels en dorpels mag zijn aan maximale waarden verbonden:

• verticaal maximaal 2 mm;
• horizontaal:
- lengte L ≤ 3,0 m : u ≤ 0,005 (=1/200) * L;
- 3,0 m < L ≤ 7,5 m : u ≤ 5 + L/300;
- L > 7,5 m : u ≤ L /250.

(VKG-kwaliteitseisen en adviezen® § 4.9)
De omgevingstemperatuur waarbij kunststof gevelelementen gemonteerd mogen worden bedraagt minimal -3º C, de maximale omgevingstemperatuur bedraagt + 30º C.
(VKG-kwaliteitseisen en adviezen® § 5.7.4)

Bij montage van het glas dienen de steunblokjes en stelblokjes volgens de beglazingsvoorschriften te worden gebruikt.(VKG-kwaliteitseisen en adviezen® )

Wanneer het bouwkundige kader het toelaat, dienen de kunststof gevelelementen waterpas, te lood, vlak en scheluwvrij te worden gemonteerd.
(VKG-kwaliteitseisen en adviezen® § 5.7.3.3)

Nadat de montage is afgerond, dient van elk gevelelement te worden gecontroleerd of:

• de beweegbare delen en het hang-en sluitwerk goed en soepel functioneren;
• de beglazing niet beschadigd is;
• de aansluitingen op het bouwkundige kader correct zijn uitgevoerd;
• het oppervlak vrij is van zichtbare beschadigingen. Deuren en andere beweegbare delen mogen niet aanlopen, schranken of ‘nekken’;
• de hangstijl mag niet wringen/torderen bij het openen of sluiten.

(VKG-kwaliteitseisen en adviezen® § 5.2)